Door Karel Mortier
De houding van de SP.a in heel de communautaire discussie is op z’n minst dubbelzinnig te noemen. Op een aantal punten, zoals de regionalisering van de vennootschapsbelastingen en de voorstellen van Verhofstadt, lijken ze tegengas te geven. Maar op een aantal punten aangebracht door Frank Vandenbroucke spelen ze ook in de spits, om zaken zoals de RVA te splitsen.
Vandenbroucke stelt dat de arbeidsmarkt in Vlaanderen, Brussel en Wallonië verschilt en dat je daarom die zaken best splitst. In de realiteit denkt Vandenbroucke dat hij beter weet dan alle anderen hoe het best de werkloosheid, of liever de werklozen, aan te pakken. Op federaal niveau is het hem echter niet gelukt om zijn plannen door te drukken en op het Vlaamse niveau is dat wellicht gemakkelijker.
In de discussie over de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde mogen ze dan wel de spelletjes aanklagen van de andere partijen, maar op geen enkel punt zeggen/stemmen ze anders. De SP.a biedt ook geen perspectief om uit de problemen te komen op een manier die ook tegemoet komt aan de vragen van de Franstalige minderheid/meerderheid in de rand rond Brussel.
Integendeel. In de figuur van Leo Peeters, burgemeester van Kapelle-op-den-Bos en auteur van de zogenaamde omzendbrief-Peeters (die het taalgebruik binnen de Vlaamse gemeentebesturen vastlegde en voorzitter van de zogenaamde “Burgemeesters”) hebben ze iemand die niet bepaald de tegenstellingen tussen beide gemeenschappen probeert op te lossen. Er komt echter geen reactie van het partijbestuur van de SP.a als Peeters tussenkomt en zwijgen staat opnieuw gelijk met toestemmen. De SP.a herhaalt ook steeds dat ze voorstander is van een sociale staatshervorming, maar wat mensen als Vandenbroucke onder “sociaal” verstaan is minder duidelijk.
Franstalige partijen: ook tegen belangen arbeidersbeweging
De houding van de Franstalige partijen dan. Die is ook contraproductief vanuit het standpunt van de arbeidersbeweging bekeken. Eerder dan de belangen van de werkenden te verdedigen, ongeacht de regio waar ze wonen, werpen ze zich op als dé verdedigers van dé Franstaligen. Dit maakt een eengemaakte strijd van alle werkenden in ons land tegen de plannen van de Vlaamse (klein)burgerij moeilijker. Het schept ook een illusie in de idee dat de Belgische burgerij op zich de oplossing zou zijn voor de problemen.
Een Franstalig dieptepunt moet wel het standpunt van Maingain zijn. Hij dreigt ermee om een soort van zuiver Franstalig “België” op te richten zonder Vlaanderen, als dé Vlamingen niet ingaan op de eisen van Maingain en het Franstalige politiek establishment om Brussel uit te breiden (met een aantal randgemeenten waar Maingain de meeste van zijn stemmen haalt). Het is vreemd dat Maingain als notoir “Belgicist” de enige is van alle onderhandelaars die ermee dreigt om België op te blazen als hij zijn zin niet krijgt.
Het klopt dat de Vlaamse partijen indirect zeggen dat als die “grote staatshervorming” niet plaatsvindt dit de toekomst van ons land hypothekeert. Het klopt ook dat je dit een vorm van chantage kan noemen. Maar het is veelzeggend dat als antwoord op die Vlaamse chantage het Franstalige politiek establishment er niets beters op lijkt te hebben gevonden dan op haar beurt “Vlaanderen” te chanteren.
Er is in Vlaanderen helemaal geen (politieke) meerderheid voor een splitsing, al was het maar omdat Brussel door beide gemeenschappen wordt geclaimd. Vlaanderen zou een belangrijk economisch, cultureel en politiek centrum verliezen en op zoek moeten gaan naar een nieuwe “hoofdstad”. Dat is geen aangenaam perspectief voor dat deel van Vlaanderen dat het belang inziet van Brussel binnen ons land.
Het is zover gekomen dat in plaats van ideologisch tegengewicht te bieden aan de eisen van het Vlaamse patronaat, en daarvoor steun te zoeken bij bijvoorbeeld de vakbonden, dat het Franstalige establishment op zijn beurt begint tegeneisen te stellen die de situatie niet echt vooruit helpen. Het is toch absurd dat Di Rupo en co bereid zijn de harde liberale aanvallen te slikken die de Belgische arbeidersklasse zullen verdelen, en in eerste instantie vooral in Franstalig België hard zullen aankomen, in ruil voor een paar dorpen rond Brussel waar velen nog nooit van hebben gehoord.
Het toont alleen maar aan dat ze niet zozeer een probleem hebben met de inhoud van de voorstellen van het patronaat, maar met de gevolgen daarvan voor hun eigen politieke positie. Dat men het gedoe van de Vlaamse partijen in de rand meer dan moe is, en dat men in zekere mate zich bedreigd voelt door politiek revanchisme vanuit Vlaanderen, valt te begrijpen. Ook in Vlaanderen zijn veel mensen dat moe en snappen ze niet waarom dit persé allemaal nodig is, of waar het goed voor zou zijn.
Op dezelfde manier waarop de Vlaamse politici en grote delen van het patronaat tot in den treure herhalen hoe de “economische verhoudingen” liggen in ons land, zo maken de Franstalige politici nu duidelijk hoe de verhoudingen liggen in Brussel en de rand.
Beide kanten vinden de eisen van de tegenpartij absurd en de eigen eisen de evidentie zelve. Een talentelling, zoals Di Rupo van de PS eist, zou ook de complexiteit van de realiteit op het terrein ontkennen. Want wat doe je met de tweetalige Brusselaars, Vlaamse Brusselaars die Frans spreken en de allochtonen? Om de hoeveel jaar zou je een talentelling moeten organiseren en wat zijn de consequenties van de resultaten van zo’n telling? Het is nu al zo dat Vlaamse gemeenten bepaalde gronden niet verkopen aan Franstaligen. Door een talentelling te organiseren, versterk je alleen maar de sectaire logica die helaas dominant is langs beide kanten. Straks gaat men taalonderwijs in Brussel nog verbieden uit schrik dat mensen zouden overlopen naar de andere kant. Dit lijkt misschien vergezocht, maar reeds vandaag stellen veel mensen vast dat de communautaire opsplitsing van het onderwijs in Brussel voorbijgaat aan de Brusselse realiteit, en de noden van de lokale bevolking.
De houding van de Vlaamse burgerlijke partijen, die geen enkele moeite doen om de vrees van de Franstaligen in de rand weg te nemen en met de botte bijl de ene na de andere maatregel opleggen, versterkt het gevoel langs Franstalige kant dat de Franstaligen geen toekomst meer hebben als “minderheid” in Vlaanderen en dat aansluiting bij Brussel de enige optie is. Dit is uiteraard een oplossing die door Franstalige partijen wordt ondersteund om hun eigen machtspositie te verstevigen. Als het FDF als politieke kracht in België op nationaal vlak nog een zekere betekenis wil hebben, dan hebben ze de stemmen van de Franstaligen in de rand nu eenmaal nodig. De uitbreiding van Brussel is dan wel niet nodig voor het voortbestaan van België of Brussel, maar wel voor het voortbestaan van FDF als politieke factor. De houding van de Franstalige partijen is een verkeerd antwoord op de revanchistische en patronale aanvallen vanuit Vlaanderen. Maar van burgerlijke politici hadden we niets anders kunnen verwachten.
De uitbreiding van Brussel is echter geen oplossing voor de communautaire problemen. Het zou in het huidige klimaat de relaties tussen beide gemeenschappen zwaar vertroebelen en een gemeenschappelijk antwoord van de arbeidersbeweging moeilijker maken. In de praktijk zou het een onderdrukking van Franstaligen in de rand door Vlaams revanchisme, onder aanvoering van de NVA, vervangen door onderdrukking van de Vlaamse minderheid in Brussel door Franstalig revanchisme onder aanvoering van het FDF.
Beelden van Vlaemsche grond die wordt overgedragen aan Brussel zou ook voor de overgrote meerderheid van de Vlamingen die zich vandaag van de politieke spelletjes niets aantrekken een stap te ver zijn. Wat niet uitsluit dat het theoretisch mogelijk moet zijn, zeker binnen een socialistisch kader, dat gemeenten van gewest veranderen als een meerderheid van de bevolking dat wil.
Binnen een kapitalistisch kader zijn overdrachten van gebieden en het trekken van nieuwe grenzen quasi altijd het recept voor een hoop problemen. Dat alles voor een stuk (dure) landbouwgrond rond Brussel, waar de lokale bevolking ondanks hier en daar mischien wat spanningen en frustraties in harmonie met elkaar leefde.
Eigenlijk zijn Vlaams-nationalisten en rabiate Franstaligen erin geslaagd om een non-probleem waar slechts een kleine minderheid in België wakker van lag om te vormen tot een nationaal probleem dat het voortbestaan van België zelf hypothekeert.
Als de Vlaamse partijen denken dat ze door een kiesomschrijving te splitsen en andere maatregelen te treffen de verfransing kunnen tegenhouden dan zitten ze er ferm naast. Zolang de randgemeenten veiliger, groener en goedkoper zijn dan stad Brussel zullen mensen blijven verhuizen. Als de Franstalige partijen denken dat ze daar het best op reageren door talentellingen te organiseren, maken ze een even grote vergissing.
Revanchistisch Vlaams-nationalisme: rechts en asociaalDe Vlaamse burgerlijke partijen gebruiken het economische overwicht van Vlaanderen om bepaalde eisen door te drukken (wat in Vlaanderen dan weer geen chantage of een kaakslag is, maar “goed bestuur”). De Franstalige traditionele partijen gebruiken de Franstalige meerderheid in de hoofdstad en een aantal van haar randgemeenten om tegengewicht te bieden. In zekere zin is er aan Vlaamse kant een samenvloeiing van een revanchistisch Vlaams-nationalisme dat de Franstaligen eens wil pakken nu ze de kans hebben, en een deel van de Vlaamse burgerij die het economische gewicht van Vlaanderen wil omzetten in macht. Om op die manier de zogenaamde transfers van Noord naar Zuid liever in de eigen zakken te zien verdwijnen dan in die van Waalse werklozen of zieken.
Die krachten hebben in het kartel CD&V-NVA - dat omwille van opportunistische en electorale redenen tot stand is gekomen en blijft bestaan - een instrument gezien om die plannen te realiseren. Alle andere partijen lopen er wat achteraan omdat de huidige staatsstructuur partijen beloont die zich hard opstellen tegenover de andere gemeenschap.
Langs de andere kant lijkt er een coalitie te bestaan tussen Franstaligen - en dan vooral in Brussel - die nog dromen van “la Belgique à papa” en nooit hebben aanvaard dat de Vlamingen gelijke taalrechten hebben gekregen en Franstaligen die een ruim Belgisch kader nodig hebben om hun plannen te realiseren, omwille van de economische achterstand van Wallonië ten opzichte van Vlaanderen.
Gezien de staat van het Franstalige onderwijs, en recenter bijvoorbeeld het wegennet, is het begrijpelijk dat Franstalige politici niet staan te springen voor meer autonomie. Regionalisering staat voor hen gelijk aan achteruitgang, daar waar het in Vlaanderen weliswaar ook voor achteruitgang staat, maar dan alleen voor de werkenden en hun gezinnen. De politieke kaste en haar broodheren zullen er in tegenstelling tot in Wallonië minder last van ondervinden, in afwezigheid van verzet van de vakbonden en een politiek alternatief.
Het ziet er dus naar uit dat de communautaire discussies de komende maanden de actualiteit zullen blijven bepalen. Er is vandaag helemaal geen perspectief dat de burgerlijke partijen tot een compromis zullen komen en de verkiezingen van 2009 komen steeds dichterbij. In de krantencommentaren overheerst het pessimisme. Er is weinig hoop op een positieve afloop van de onderhandelingen. Zelfs al komt het tot een akkoord, dan nog is het maar de vraag wat we daar aan hebben.
De discussie gaat immers, zoals gezegd, over hoe ze de bevolking zullen laten opdraaien voor de crisis en op welk niveau dit moet worden georganiseerd. Het is daarom van fundamenteel belang dat de vakbonden naast het winnen van zoveel mogelijk mandaten bij de sociale verkiezingen tussenkomen in dit debat, in de plaats van de uitkomst af te wachten en te reageren als het veel te laat is.
Het probleem van de vakbonden is echter dat ze momenteel geen enkel politiek verlengstuk hebben om hun eisen politiek te vertalen. In de plaats van daar conclusies uit te trekken, gaat de vakbondstop de discussie uit de weg en hoopt ze tegen beter weten in dat het wel goed zal komen. Ondertussen worden hun leden blootgesteld aan een onophoudelijke propaganda in de media dat “dit” de oplossing is voor de problemen en dat er geen alternatief is. Een syndicaal en politiek antwoord kan echter niet langer uitblijven.